Leviticus 18

1Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Ik ben de Heere, uw God!
 de HEERE, uw God! Te weten, wien gij als uw enigen God en Heiland gehoorzamen moet, en die de gehoorzamen belonen en de ongehoorzamen kan en wil straffen.
3Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen lands, waarin gij gewoond hebt; en naar de werken des lands Kanaän, waarheen Ik u brenge, zult gij niet doen, en zult in hun inzettingen niet wandelen.
 inzettingen niet wandelen Zo worden genoemd de afgrijslijke gewoonten, die door toelating en het gewone gebruik onder de gemelde volken zo de overhand genomen hadden, dat ze voor gestelde wetten gehouden werden. Vergelijk onder, vs.30, en Lev 20:23.
4Mijn rechten zult gij doen, en Mijn inzettingen zult gij houden, om in die te wandelen; Ik ben de Heere, uw God! 5Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de Heere!
 mens dezelve zal doen, Deze spreuk leert drie dingen:I. de volmaaktheid van de leer der wet;II. de gerechtigheid der werken;III. het loon, dat op zulke gerechtigheid van God toegezegd is; maar dewijl de verdorven mens die in zich niet heeft, zo is het loon uit enkele genade, om de verzoening door Christus, door het geloof aangenomen; Isa 53:11; Rom 3:20-23, enz. Vergelijk de aantekeningen op Deu 6:25.
6Niemand zal tot enige nabestaande zijns vleses naderen, om de schaamte te ontdekken; Ik ben de Heere!
 Niemand zal tot enige Hebreeuws, man, man zal niet, enz.; dat is, geen man; want al deze geboden spreken eigenlijk tot de manspersonen, doch alzo, dat bij noodwendig gevolg het vrouwelijke geslacht er mede onder begrepen is.
,
 nabestaande zijns vleses naderen, Het Hebreeuwse woord is wel gemeen den man en de vrouw, maar wordt hier eigenlijk van de vrouw genomen, en strekt zich uit tot de graden of trappen der maagschap en der zwagerschap, die hier uitgedrukt staan, en uit dezelve door gelijkvormigheid van bestaan besloten kunnen worden.
,
 schaamte te ontdekken; Hebreeuws, naaktheid; en zo in het volgende. Het is een eerbare manier van spreken, betekenende zoveel als wat de Schrift anders noemt iemand bekennen. Zie Gen 4:1. Een gelijke manier van spreken is: den zoom der kleding ontdekken, Deu 22:30, en Deu 27:20.
7Gij zult de schaamte uws vaders en de schaamte uwer moeder niet ontdekken; zij is uw moeder; gij zult haar schaamte niet ontdekken.
 en de schaamte uwer moeder Het woordje en dient hier tot uitlegging, alsof men zeide: te weten; want vaders schaamte en moeders schaamte worden hier voor één genomen. Zie ook vs.8, 16.
,
 zij is uw moeder; Dat is, gij zijt uit haar geboren; en versta, bijgevolg, hetzelfde van den vader, die de schaamte zijner dochter niet mag ontdekken, omdat hij haar vader en zij van hem geboren is.
8Gij zult de schaamte der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte uws vaders.
 der huisvrouw uws vaders Dat is, van uwe stiefmoeder; alzo ook van uw stiefvader. Want onder één exempel moeten de gelijke trappen begrepen worden.
,
 uws vaders Wien het alleen geoorloofd is die te ontdekken.
9De schaamte uwer zuster, der dochter uws vaders, of der dochter uwer moeder, te huis geboren of buiten geboren, haar schaamte zult gij niet ontdekken.
 vaders, Dat is, van uwe halfzuster van vaders zijde.
,
 moeder, Dat is, van uwe halfzuster van moeders zijde.
,
 te huis geboren Dat is, in een wettig huwelijk.
,
 buiten geboren, Dat is, onwettig. Andere nemen het alzo: Dat God in het algemeen verbiedt de zuster te trouwen, hetzij zij is de dochter uws vaders, thuis geboren; dat is, uw volle zuster; hetzij zij is de dochter uwer moeder, buiten geboren; dat is, uwe halfzuster van moeders zijde. Gelijk vs.11, verboden wordt de trouw met de halfzuster van vaders zijde.
10De schaamte der dochter uws zoons, of der dochter uwer dochter, haar schaamte zult gij niet ontdekken; want zij zijn uw schaamte.
 dochter uws zoons, En alzo nederwaarts in de rechte linie, van alle kinderen uwer kinderen.
,
 zij zijn uw schaamte Dat is, zij zijn door middel uwer kinderen van u voortgekomen en geboren.
11De schaamte van de dochter der huisvrouw uws vaders, die uw vader geboren is (zij is uw zuster), haar schaamte zult gij niet ontdekken. 12Gij zult de schaamte van de zuster uws vaders niet ontdekken; zij is uws vaders nabestaande.
 zuster uws vaders Te weten, die uwe moei is, van vaders zijde, gelijk in vs.13 van de moei der moederlijke zijde gesproken wordt.
13Gij zult de schaamte van de zuster uwer moeder niet ontdekken; want zij is uwer moeder nabestaande. 14Gij zult de schaamte van den broeder uws vaders niet ontdekken; tot zijn huisvrouw zult gij niet naderen; zij is uw moei.
 broeder uws vaders Dat is, van de huisvrouw des broeders van uw vader, gelijk de volgende woorden medebrengen; welker schaamte des ooms schaamte genoemd werd, omdat zij met hem één vlees is.
,
 naderen; Te weten, om met haar vleselijke gemeenschap te hebben. Zie Gen 20:4.
,
 uw moei Te weten, behuwde moei, die een neef des overledenen ook niet mocht trouwen. Hierom was nog meer ongeoorloofd het huwelijk tussen den oom en zijns broeders dochter.
15Gij zult de schaamte uwer schoondochter niet ontdekken; zij is uws zoons huisvrouw; gij zult haar schaamte niet ontdekken.
 zij is uws zoons huisvrouw; Insgelijks was ongeoorloofd het huwelijk tussen den schoonzoon en de behuwde moeder; onder Lev 20:14.
16Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders.
 der huisvrouw uws broeders Van deze wet werd toenmaals uitgenomen, wanneer de broeder zonder mannelijke erfgenamen na te laten gestorven was; want dan moest de naaste broeder of bloedvriend de weduwe trouwen, om zijnen gestorven broeder zaad te verwekken; Deu 25:5; Mat 22:24. Uit deze wet volgt noodzakelijk dat ene vrouw, met den enen broeder getrouwd zijnde, na zijn dood met den anderen broeder niet mag trouwen; en eveneens een man met de ene zuster getrouwd zijnde, mag na haar dood de andere zuster niet trouwen.
17Gij zult de schaamte ener vrouw en harer dochter niet ontdekken; de dochter haars zoons, noch de dochter van haar dochter zult gij nemen, om haar schaamte te ontdekken; zij zijn nabestaanden; het is een schandelijke daad.
 de dochter haars zoons, Versta, de stiefdochter en de stiefzoon, en de kinderen van dezen voortkomende, van welke de stiefvader en de stiefgrootvader zich moesten, als van hun eigen kinderen en kindskinderen, onthouden.
18Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen, om haar te benauwen, mits haar schaamte nevens haar, in haar leven, te ontdekken.
 Gij zult ook geen vrouw Deze wet wordt door sommigen aldus verstaan, dat een man niet tegelijk twee vrouwen in huwelijk mocht hebben. Want hoewel enige oudvaders dit gedaan hebben, en God dit in dien tijd geduld heeft, nochtans was het zo van den beginne niet geweest, gelijk Christus leert Mat 19:8; Gen 2:24, en is in het Nieuwe Testament afgeschaft. Doch velen verstaan door het woord zuster hier de eigen zuster van de vrouw.
,
 zuster nemen, Volgens de eerste uitlegging zou het woord zuster hier niet die van dezelfde natuurlijke ouders geboren is, maar slechts een andere vrouw betekenen, gelijk het aldus voor het woord andere genomen wordt; Exo 26:3; Eze 1:9, en Eze 3:13, enz.
,
 benauwen, Dat is, schande, spijt en kwelling aan te doen; hetwelk gemeenlijk geschiedt waar meer vrouwen zijn dan ene. Zie 1 Sam. 1. Veel meer waar twee zusters tegelijk zijn, gelijk te zien is in de huisvrouwen van Jakob; Gen 30.
,
 in haar leven, Als men dit verstaat van de eigenlijke zuster, kunnen deze woorden dienen tot vergroting van de benauwdheid, die haar van haar eigen zuster in haar leven zou wedervaren. Dienvolgens kan geenszins daaruit besloten worden, dat de man na haar dood haar zuster zou mogen trouwen. Zie daarvan vs.16.
19Ook zult gij tot de vrouw in de afzondering van haar onreinigheid niet naderen, om haar schaamte te ontdekken.
 afzondering van haar onreinigheid Dat is, wanneer zij om haar bloedgang moet afgezonderd worden. Zie boven, Lev 12:2, en Lev 15:24-25.
20En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw ter bezading, om met haar onrein te worden.
 En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw Hebreeuws, en tot de huisvrouw uws naasten zult gij niet geven uw bijliggen tot zaad, of, bezadiging. Alzo in het volgende meermalen.
21En van uw zaad zult gij niet geven, niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de Heere!
 Molech Alzo wordt genoemd de afgod der Ammonieten, die ook anders Milcom geheten wordt, 1Ki 11:5, 1Ki 11:7, tot wiens godsdienstige eer de ouders hunne kinderen levend deden verbranden, of [gelijk sommigen schrijven] tenminste tussen twee grote vuren doorgaan, om [zoals zij meenden] gezuiverd te worden, hetwelk te doen God hier uitdrukkelijk verbiedt. Zie ook onder, Lev 20:2; Deu 18:10; 2Ki 17:17, en 2Ki 23:10.
,
 niet ontheiligen; Dat is, niet onteren, mits te doen wat Hij verboden en na te laten wat Hij geboden heeft. Vergelijk onder, Lev 20:2; Deu 18:10; 2Ki 17:17, en 2Ki 23:10.
22Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging; dit is een gruwel.
 met vrouwelijke bijligging; Dat is, gelijk men bij vrouwen ligt; alzo onder, Lev 20:13.
23Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw zal ook niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben; het is een gruwelijke vermenging.
 een gruwelijke vermenging Of, een gruwelijke verstoring en verwarring der orde door God in de natuur ingesteld en een schandelijk vergrijp aan de eerbaarheid.
24Verontreinigt u niet met enige van deze; want de heidenen, die Ik van uw aangezicht uitwerpe, zijn met alle deze verontreinigd; 25Zodat het land onrein is, en Ik over hetzelve zijn ongerechtigheid bezoeke, en het land zijn inwoners uitspuwt.
 zijn ongerechtigheid bezoeke, Dat is, straf om zijne ongerechtigheid; alzo Isa 26:21; Jer 36:31. Zie Gen 21:1.
,
 uitspuwt Het Hebreeuwse woordje betekent eigenlijk door walging overgeven wat de maag niet kan verdragen; hetwelk bij gelijkenis gezegd wordt van een land, hetwelk met kwade inwoners bezwaard is. Alzo onder, vs.28, en Lev 20:22.
26Maar gij zult Mijn inzettingen en Mijn rechten onderhouden, en van al die gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u als vreemdeling verkeert. 27Want de lieden dezes lands, die voor u geweest zijn, hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. 28Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve zult verontreinigd hebben; gelijk als het het volk, dat voor u was, uitgespuwd heeft. 29Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die zielen, die ze doen, zullen uit het midden van haar volk uitgeroeid worden.
 uit het midden Hieruit [alsook uit meer andere plaatsen] blijkt klaarlijk dat het Hebreeuwse woord, hetwelk hier gebruikt wordt, ook dikwijls een smadelijke lijf- en doodstraf begrijpt.
30Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke inzettingen, die voor u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt; Ik ben de Heere, uw God!
 bevel onderhouden, Hebreeuws, onderhouding; dat is, wat Ik bevolen heb te onderhouden. Alzo ook Gen 26:5. Elders wordt dit woord overgezet, wacht, als Num 3:7, enz. Zie aldaar de aantekeningen.
,
 gruwelijke inzettingen, Hebreeuws, inzettingen der gruwelen. Zie boven, vs.3.
Copyright information for DutSVVA